Een groot deel van deze regio bestaat uit veenontginningen, met de Krimpenerwaard als grootste aaneengesloten gebied van dit type.
Het landschap van de veenontginningen is in beginsel gevormd in de Middeleeuwen, toen de Hollandse en Utrechtse 'wildernissen' systematisch werden ontgonnen. Waar het veen vanaf de 16de eeuw op grote schaal werd weggegraven tot onder de waterspiegel ontstonden veenplassen, zoals de Reeuwijkse Plassen.
Een tussenfase is te zien bij de kleinschalige veenputten in de Krimpenerwaard en bij Oukoop (gemeente Reeuwijk). Het landschap bestaat hier uit weiland met verbrede sloten en kleine plassen, op de kaart aangegeven als 'polder met veenputten'.
Rond Boskoop heeft vanaf de 18de eeuw het landschap van de veenontginningen een specifieke ontwikkeling doorgemaakt door de opkomst van de boomkwekerij. Het huidige landschap wordt volledig door de kwekerijen met hun beplanting bepaald.
Op de kaart is dit gebied aangeduid als 'polders met sierteelt'. Aan- en afvoer van planten, bomen, mest, werktuigen en dergelijke geschiedde van oudsher via brede kavelsloten: de zogenaamde vaarsloten.
Het voorkomen van houtakkers is eveneens globaal aangegeven: als 'polder met houtakkers'. Houtakkers zijn door sloten omzoomde houtkaden die als windscherm dienden voor de aangrenzende percelen. Veel houtakkers en de begeleidende sloten zijn de afgelopen decennia verdwenen; kunstmatige windkeringen kwamen er voor in de plaats.