Geulafzettingen en stroomgordels

Algemeen

Stroomgordels of geulafzettingen zijn de restanten van voormalige rivieren en (getijde-)geulen. Na verlegging van deze waterlopen bleven zandige stroomruggen en oeverwallen over. Afzettingen van wad-geulen, inversie-getijde-kreken en crevassen worden tot deze eenheid gerekend. De vroegste bewoningssporen op de stroomgordels/geulafzettingen dateren uit het Neolithicum, circa 5000 jaar geleden.

Westelijk van Delft komt in de ondergrond een binnendelta voor, waar een toenmalige rivier uitmondde in de toenmalige Noordzee. De stroomgordels/geulafzettingen zijn net als andere afzettingen in drie diepteklassen ingedeeld, 0-3, 3-5 en dieper dan 5 meter min maaiveld. Door de grote verschillen in polderhoogte (die in Zuid-Holland tot 6 meter kunnen oplopen!) kan eenzelfde stroomgordel in de ondergrond op de kaart tot verschillende diepteklassen behoren.

Stroomgordels die in de Romeinse tijd nog watervoerend waren raakten verland tussen 2000 en 1000 jaar geleden. Deze betrekkelijk smalle zandige ruggen, waren aantrekkelijke vestigingslocaties voor Middeleeuwse bewoners temidden van een overwegend natte omgeving. Geulafzettingen en/of stroomgordels met bewoningssporen uit de Middeleeuwen komen verspreid door de hele provincie voor, en liggen meestal tussen 0 en 3 meter beneden maaiveld.


Stroomgordels/geulafzettingen, incl. crevassen

De geulafzettingen en stroomruggen waren in de late prehistorie geliefd als vestigingsplaats. Op deze stelsels zijn dan ook allerlei sporen aangetroffen van elkaar opvolgende culturen. Door de omvang van deze relatief droge arealen binnen de uitgestrekte moerassen konden de bewoners deels of geheel overschakelen op de landbouw.

Het westelijk deel van de stroomruggen in Zuid-Holland raakte in de loop der tijd overgroeid door veen, maar het hogere oostelijk deel van het stroomstelsel ligt nog steeds aan de oppervlakte. Op deze stroomgordels komt bewoning voor uit het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, en de Romeinse tijd.

Geulafzettingen en/of stroomgordels met bewoningssporen van Neolithicum tot Romeinse tijd komen voor in alle regio's. Hieronder worden enkele regio’s nader omschreven:

Alblasserwaard, Krimpenerwaard en Rijnstreek

Het oostelijk deel van de provincie maakte, al ver voordat er sprake was van bewoning, deel uit van het stroomgebied van de voorhistorische Rijn en Maas. Op veel plaatsen liggen de zandige resten van voormalige rivierlopen, die onderdeel van deze rivieren vormden, in de ondergrond.

Onder invloed van klimaatsveranderingen wisselde de vorm van de rivierpatronen tussen meanderend en vlechtend. De hogere oevers van de rivieren vormden de enige blijvend droge plekken in de uitgestrekte veenmoerassen. Veel van deze oude stroomgordels hebben een zeer grote kans op archeologische sporen.

Delfland/Schieland, Duin- en Bollenstreek Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard

Op veel plaatsen liggen de zandige resten van voormalige geulen en rivieren in de ondergrond. De hogere oevers van deze geulen en stromen vormden de enige droge plekken in de verder natte omgeving. Veel van deze oude stroomgordels hebben een zeer grote kans op archeologische sporen.

Verwachtingswaarde (zie ook kaart 1b. Archeologie waarden)

Stroomgordels/geulafzettingen (incl. crevassen) hebben een redelijk hoge tot hoge verwachtingswaarde. In de Kenmerkenkaart wordt voor deze eenheid een onderscheid gemaakt in drie diepteklassen waarop deze verwachtingswaarde bereikt kan worden. Aanvullend geldt de verwachting dat de ondiep gelegen stroomgordels een hogere dichtheid aan bewoningssporen hebben, terwijl de dieper gelegen stroomgordels een lagere dichtheid aan bewoningssporen kennen.